Jaarrekening

Toelichting op de balans

Inleiding
De jaarrekening is opgesteld met inachtneming van de voorschriften zoals opgenomen in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) en de hieronder genoemde gemeentelijke verordeningen en nota’s, waarin door de gemeenteraad de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede de regels voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie zijn vastgesteld.

  • Financiële beheersverordening Nieuwegein 2 021 ; (2020-456)
  • Nota "Investerings- en afschrijvingsbeleid 2023" (raadsbesluit 2022-353)
  • Nota "Reserves en voorzieningen 2021-2025" (raadsbesluit 2021-165)
  • de "Hoofd lijnennotitie resultaatbestemm ing" (raadsbesluit 2008-353)
  • Nota "Grondbeleid 2020-2024" (raadsbesluit 2019-379)”

Wijzigingen van de afschrijvingstermijnen worden aan de raad voorgelegd en in de P&C documenten in tabelvorm weergegeven.

Algemene grondslagen voor het opstellen van de jaarrekening
De waardering van de activa en passiva en de bepaling van het resultaat vindt plaats op basis van historische kosten. Tenzij bij het desbetreffende balanshoofd anders is vermeld, worden de activa en passiva opgenomen tegen nominale waarden.

De baten en lasten worden toegerekend aan het jaar waarop zij betrekking hebben. Baten en winsten worden slechts genomen voor zover zij op balansdatum zijn gerealiseerd. Verliezen en risico's die hun oorsprong vinden voor het einde van het begrotingsjaar, worden in acht genomen indien zij voor het opmaken van de jaarrekening bekend zijn geworden.

Dividendopbrengsten van deelnemingen worden als bate genomen op het moment waarop het dividend betaalbaar wordt gesteld.

Met betrekking tot de verwerking van de algemene uitkering heeft de commissie BBV een stellige uitspraak gedaan. Deze uitspraak houdt in dat in de jaarrekening de algemene uitkering wordt opgenomen conform de in het jaar laatst gepubliceerde accresmededeling, die doorgaans is opgenomen in de septembercirculaire van het boekjaar. In de jaarrekening 2023 is de algemene uitkering conform de decembercirculaire 2023 verwerkt.

Met betrekking tot de eigen bijdragen die het CAK int en aan de gemeenten afdraagt geldt op basis van de Kadernota rechtmatigheid 2023 van de commissie BBV het volgende. Gemeenten kunnen op basis van de overzichten van het CAK wel de aantallen personen, soort en omvang van de zorgverlening beoordelen op basis van de eigen Wmo-administratie. Probleempunt is dat, vanwege het ontbreken van inkomensgegevens op deze overzichten, de informatie over de eigen bijdrage ontoereikend is om als gemeente de juistheid op persoonsniveau en volledigheid van de eigen bijdragen als geheel te kunnen vaststellen. Door de systematiek te kiezen van het door het CAK laten vaststellen van de eigen bijdragen, heeft de wetgever in feite bepaald dat de verantwoordelijkheid voor de juistheid en de volledigheid van de eigen bijdragen geen gemeentelijke verantwoordelijkheid is. Dat betekent dat door de gemeenten geen zekerheden over de omvang en de hoogte van de eigen bijdragen kunnen worden verkregen, als gevolg van het niet kunnen vaststellen van de juistheid op persoonsniveau, zoals in het voorgaande is toegelicht. De gemeente zal deze onzekerheid in de jaarstukken moeten noemen, ook al ligt de oorzaak ervan niet bij de gemeente.

In de jaarrekening 2023 wordt het bedrag verantwoord dat in het verantwoordingsjaar van het CAK aan afdrachten van het CAK is ontvangen (= kasstelsel). De reden hiervoor is dat bij het CAK sprake is van achterstanden in het verwerken van de opgelegde en nog op te leggen eigen bijdragen, waardoor geen betrouwbare schatting is te maken van de ultimo 2023 nog op te leggen en door gemeenten te ontvangen eigen bijdragen.

De personeelslasten worden in principe toegerekend aan het boekjaar waarop ze betrekking hebben. Er is sprake van een formeel verbod op het opnemen van voorzieningen c.q. schulden uit hoofde van jaarlijks terugkerende aan arbeidskosten gerelateerde verplichtingen van vergelijkbaar volume. De referentieperiode is dezelfde als die van de meerjarenraming, te weten: vier jaar. Indien sprake is van (eenmalige) schokeffecten (bijvoorbeeld door reorganisaties) dient (waarschijnlijk) wel een verplichting te worden opgenomen.

Medewerkers kunnen op basis van de CAO gemeenten onder andere vanaf 1 januari 2022 bovenwettelijke verlofuren sparen. Met dit 'verlofsparen' kunnen medewerkers passend bij hun levensfase hun bovenwettelijke verlofuren inzetten op een manier die aansluit bij hun persoonlijke levens- en carrièreplanning en het gemeentelijk vitaliteitsbeleid. De uren die zijn gespaard onder het verlofsparen verjaren niet. Conform de door de commissie BBV gepubliceerde 'Nadere toelichting commissie BBV' moeten gemeenten een voorziening vormen voor alle categorieën bovenwettelijke verlofuren die in artikel 6.3 van de CAO gemeenten zijn benoemd.

Diverse personele lasten blijven echter ook in 2023 toegerekend aan de periode waarin de uitbetaling plaatsvindt. Daarbij moet worden gedacht aan componenten zoals de ziektekostenpremie ten behoeve van gepensioneerden en de overlopende vakantiegeldaanspraken.

Balans

Vaste Activa

Immateriële vaste activa

Algemeen
De immateriële vaste activa zijn gewaardeerd tegen de verkrijgings- c.q. vervaardigingsprijs verminderd met de afschrijvingen en waardeverminderingen die naar verwachting duurzaam zijn. Eventuele van derden verkregen specifieke investeringsbijdragen worden in mindering gebracht op het geactiveerde bedrag (artikel 62 lid 2 BBV).

Kosten van onderzoek en ontwikkeling van een bepaald actief
De kosten van onderzoek en ontwikkeling worden in vijf jaar afgeschreven. De afschrijving vangt aan bij ingebruikneming van het hieraan gerelateerde materiële vaste actief.

Bijdragen aan activa in eigendom van derden
Bijdragen aan activa van derden worden geactiveerd als ze individueel €25.000 te boven gaan. De geactiveerde bijdragen zijn gewaardeerd tegen het bedrag van de verstrekte bijdrage, verminderd met afschrijvingen. De verleende bijdragen worden afgeschreven in de periode waarin het betrokken actief van de derde op basis van de door de gemeente gestelde voorwaarden moet bijdragen aan de publieke taak.

Materiële vaste activa

Algemeen
De materiële activa zijn gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs. De verkrijgingsprijs omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten. De vervaardigingsprijs omvat de aanschafkosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten die rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend, inclusief de direct toe te rekenen salariskosten. In de vervaardigingsprijs kunnen voorts worden opgenomen: een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend; in dat geval vermeldt de toelichting dat deze rente is geactiveerd.

Investeringen met economisch nut
Deze materiële vaste activa zijn gewaardeerd tegen de verkrijgings- of vervaardigingsprijs. Specifieke investeringsbijdragen van derden worden op de desbetreffende investering in mindering gebracht. Bij de waardering is waar nodig rekening gehouden met een (verwachte) duurzame waardevermindering.

Op grondbezit met economisch nut (buiten de openbare ruimte) wordt niet afgeschreven.

Conform de notitie grondbeleid in begroting en jaarstukken (2019) worden gronden die zijn verworven met het oog op gebiedsontwikkeling, maar waarvoor nog geen operationele grondexploitatie is vastgesteld opgenomen onder de materiële vaste activa (artikel 52 lid 1 onderdeel a BBV). Dergelijke gronden worden in de regel aangeduid als ‘warme gronden’. Het toerekenen (activeren) van andere kosten is daarbij niet toegestaan.

Investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven
Wanneer investeringen grotendeels of meer worden gedaan voor riolering, het inzamelen van huishoudelijk afval alsook wanneer voor rechten die op grond van art. 229 lid 1 a en b van de Gemeentewet worden geheven, dan worden deze investeringen op de balans opgenomen in een aparte categorie: de investeringen met economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven.

Investeringen in de openbare ruimte met uitsluitend maatschappelijk nut
Investeringen met een maatschappelijk nut worden, evenals investeringen met een economisch nut, geactiveerd en over de verwachte toekomstige gebruiksduur afgeschreven. Deze verplichting geldt met ingang van het begrotingsjaar 2017. Dit houdt in dat alle investeringen die vanaf het begrotingsjaar 2017 zijn gedaan volgens de nieuwe methode moeten worden geactiveerd.

Financiële vaste activa

Kapitaalverstrekkingen aan gemeenschappelijke regelingen en overige verbonden partijen, (overige) leningen u/g en (overige) uitzettingen zijn – tenzij hierna anders is vermeld – opgenomen tegen nominale waarde. Zo nodig is een voorziening voor verwachte oninbaarheid in mindering gebracht.

Participaties in het aandelenkapitaal van NV’s en BV’s (kapitaalverstrekkingen aan deelnemingen in de zin van het BBV) zijn gewaardeerd tegen de verkrijgingsprijs van de aandelen. Indien de waarde van de aandelen onverhoopt structureel mocht dalen tot onder de verkrijgingsprijs zal afwaardering plaatsvinden.

Van een deelneming is krachtens artikel 1 lid d BBV sprake als de gemeente participeert in het aandelenkapitaal van een NV of BV.

Vlottende activa

Voorraden

Onderhanden werk, waaronder gronden in exploitatie
De als onderhanden werken opgenomen bouwgronden in exploitatie zijn gewaardeerd tegen de
vervaardigingsprijs dan wel de lagere marktwaarde. De vervaardigingsprijs omvat de kosten die rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend (zoals grondaankopen en kosten van bouw- en woonrijp maken), evenals een redelijk te achten aandeel in de rentekosten en de administratie- en beheerskosten.

Voor winstneming geldt de 'percentage of completion'-methode: de baten en lasten – en het daaruit vloeiende resultaat – worden toegerekend aan de periode waarin deze zijn gerealiseerd. Bij meerjarige projecten betekent dit dat de (verwachte) winst niet pas aan het eind van het project als gerealiseerd moet worden beschouwd, maar gedurende de looptijd van het project tot stand komt en ook als zodanig moet worden verantwoord. Het verantwoorden van tussentijdse winst is daarmee geen keuze, maar een verplichting, die voortvloeit uit het realisatiebeginsel. Bij het bepalen van de tussentijdse winst is het wel noodzakelijk de nodige voorzichtigheid te betrachten. Indien aan de volgende voorwaarden is voldaan, bestaat er voldoende zekerheid en dient er winst te worden genomen:

1. Het resultaat op de grondexploitatie kan betrouwbaar worden ingeschat.
2. De grond (of het deelperceel) moet zijn verkocht.
3. De kosten zijn gerealiseerd (winst wordt naar rato van de realisatie gerealiseerd).

Zolang daarvan geen sprake is, worden de verkregen verkoopopbrengsten ten volle op de vervaardigingskosten in mindering gebracht. Indien er sprake is van winst, wordt deze berekend op basis van de eindwaarde van het project, conform de notitie ‘Grondbeleid in begroting en jaarstukken (2019)' van de commissie BBV. Als de berekening van de tussentijdse winstneming volgens de 'percentage of completion'-methode leidt tot de conclusie dat in eerdere jaren te veel winst is genomen, neemt de gemeente de eerder te veel genomen winst terug. Subsidiebaten en de daarbij behorende subsidiabele kosten bij grondexploitaties maken geen deel uit van de tussentijdse winstneming en worden verantwoord op het moment dat de subsidie volgens de subsidievoorwaarden is gerealiseerd.

Uitzettingen met een rentetypische looptijd korter dan een jaar
De vorderingen zijn gewaardeerd tegen nominale waarde. Voor verwachte oninbaarheid is een voorziening in mindering gebracht. De voorziening wordt statisch bepaald op basis van de geschatte inningskansen.

Liquide middelen en overlopende posten
Deze activa zijn tegen nominale waarde opgenomen.

Vaste passiva

Eigen Vermogen

Reserves
De vorming van reserves is gebaseerd op artikel 43 van het BBV. Er zijn twee soorten reserves:
• de algemene reserve
• de bestemmingsreserves

Voor het instellen van een bestemmingsreserve worden de volgende criteria
gehanteerd:

  •  voor een concreet, door de raad vast te stellen doel;
  •  het instellen van een reserve vindt plaats bij raadsbesluit;
  •  in het raadsbesluit zal, voor zover van toepassing, aangegeven moeten worden:
    • Het doel waarvoor de reserve wordt gevormd;
    • De gewenste of noodzakelijke, minimale en/of maximale omvang;
    • De omvang en de wijze van stortingen en onttrekkingen (structureel of incidenteel),inclusief onderbouwing daarvan, bijvoorbeeld op basis van meerjarenplanning;
    • De looptijd van de reserve
  • bij het vormen van een reserve wordt een ondergrens van € 100.000 gehanteerd.
  • voor alle reserves wordt een portefeuillehouder aangewezen.

Toevoegingen in de reserves worden conform de begroting verwerkt. Verminderingen worden conform de begroting verwerkt tenzij de werkelijke uitgaven behorend bij de vermindering lager is.

Op de balans wordt het saldo van de rekening baten en lasten apart van de reserves onder het eigen
vermogen tot uitdrukking gebracht. De feitelijke bestemming van het jaarresultaat vindt pas
plaats, nadat de raad heeft beslist over een voorstel tot bestemming ervan.

Vreemd Vermogen

Voorzieningen
Voorzieningen zijn gewaardeerd op het nominale bedrag van de betrokken verplichting c.q. het voorzienbare verlies. De pensioenverplichting ten behoeve van de wethouders is echter tegen de contante waarde van de (reeds opgebouwde) toekomstige uitkeringsverplichtingen gewaardeerd. De onderhoudsegalisatievoorzieningen stoelen op een meerjarenraming van het uit te voeren groot onderhoud aan (een deel van) de gemeentelijke kapitaalgoederen, waarbij rekening is gehouden met de kwaliteitseisen die hiervoor zijn geformuleerd. In de paragraaf 'Onderhoud kapitaalgoederen' die is opgenomen in het jaarverslag is het beleid ter zake nader uiteengezet.

Indien er sprake is van achterstallig onderhoud moet er met ingang van verslagjaar 2022 een voorziening worden gevormd. Het is niet langer toegestaan om bij onvoldoende middelen een termijn van vier jaar te hanteren voor het vormen van de voorziening. De reden hiervoor is het effect op de financiële kengetallen.

In geval van achterstallig onderhoud, waarbij sprake is van kapitaalvernietiging en/of onveilige situaties, wordt er op basis van artikel 44, lid 1a BBV een voorziening gevormd.

Er kan in geen van de voorkomende gevallen sprake zijn van een negatieve voorziening. Een onverwacht bij het opmaken van de jaarrekening gesignaleerde negatieve stand moet via een eenmalige last worden gedekt. Een tijdens het opmaken van de begroting gesignaleerde verwachte negatieve stand moet via het aanpassen van toekomstige stortingen worden gedekt.

Voorziening wethouders
Bij de voorziening voor wethouders is voor een aantal oud wethouders gebruik gemaakt van opgenomen vrijstelling in de notitie Het BBV & Arbeidskostengerelateerde verplichtingen van januari 2013. In deze notitie is in hoofdstuk 1 bepaald dat voorzieningen welke in het verleden zijn vrijgevallen met als reden dat bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd vervolgens sprake zou zijn van jaarlijks terugkerende arbeidskosten van een vergelijkbaar volume geen herstel hoeft plaats te vinden. Voor alle andere (oud) wethouders is wel een voorziening gevormd conform de richtlijnen van de BBV.

Vaste Schulden
Vaste schulden worden gewaardeerd tegen de nominale waarde, verminderd met gedane aflossingen. De vaste schulden hebben een rentetypische looptijd van één jaar of langer.

Vlottende passiva

De vlottende passiva zijn gewaardeerd tegen de nominale waarde.

Borg- en garantstellingen

Voor zover leningen door de gemeente zijn gewaarborgd, is buiten de balanstelling het totaalbedrag van de geborgde schuldrestanten per einde boekjaar opgenomen. Overigens is in de toelichting op de balans nadere informatie opgenomen.

Tabel afschrijvingstermijnen

In de bijlage afschrijvingstermijnen wordt voor elke soort investeringen (zoals genoemd in het BBV) per onderwerp de afschrijvingstermijn aangegeven die daarvoor binnen de gemeente Nieuwegein wordt gehanteerd. Alle activa worden lineair afgeschreven, afschrijving start in het nieuwe boekjaar na ingebruikname.

Normenkader rechtmatigheid
De raad heeft op 23 november 2023 het normenkader rechtmatigheid vastgesteld. Dit normenkader bevat een overzicht van wetten, regelingen en verordeningen die de basis vormen voor de rechtmatigheidstoetsing van het college. Bij rechtmatigheid in het kader van de jaarrekening moet worden vastgesteld of baten, lasten en balansmutaties rechtmatig tot stand zijn gekomen. Hierbij
wordt getoetst op de naleving aan relevante wet- en regelgeving waar sprake is van financiële beheershandelingen (er dient dus sprake te zijn van financiele transacties of handelingen). Om een oordeel te kunnen geven omtrent de rechtmatigheid dient het college de beschikking te hebben over een overzicht van regelgeving: het door de raad vast te stellen normenkader.
De basis voor het normenkader ligt in het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV). In het BBV, en specifiek in de kadernota Rechtmatigheid is nader uitgewerkt waar de rechtmatigheidscontrole aan moet voldoen.

Rechtmatigheidsverantwoording
De raad heeft in het controleprotocol (2021-119) de verantwoordingsgrens voor toetsing op rechtmatigheid vastgesteld op 1% en de rapporteringsrens op € 100.000. Het college legt hierover verantwoording af in de jaarrekening. Een nadere toelichting op deze verantwoording is opgenomen in de paragraaf Bedrijfsvoering.

Deze pagina is gebouwd op 07/04/2024 15:05:27 met de export van 07/04/2024 14:53:59